Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom
Dolfke de facteur Adolf Baert |
Ik heb in mijn carrière al verschillende keren de eer en het genoegen gehad om facteurs te mogen interviewen: Fredje, Rieke, Wardje, Polleke… En het viel me op dat deze mensen altijd werden genoemd met het verkleinwoord. Je spreekt niemand zo aan als je er niet ami mee bent. En dat was ontegensprekelijk het geval met elk van hen. Facteurs-uit-de-tijd-van-toen zijn niet meer te vergelijken met de gemotoriseerde Speedy Gonzalessen die ons vandaag de post bezorgen. De facteurs hadden hun ronde, ze hadden tijd voor een babbel (al dan niet met een druppelke of een pintje) en wat meer is ze kenden hun pappenheimers. |
Ze leefden mee met het wel en wee op hun ronde en op de keper beschouwd waren het eigenlijk sociale werkers avant-la-lettre. Onze Mens van bij Ons, Adolf Baert, ofte Dolfke, is uit datzelfde hout gesneden. Ik had al eens van hem gehoord maar ik kende hem niet. Op een zonnige zondagochtend belde ik bij hem aan. Een interview? Geen probleem! Ik moest binnenkomen en hij stak onmiddellijk van wal. Een facteur is nu eenmaal een praatvaar. Ik moest hem enigszins wat temperen. Een weekje later kon hij zijn verhaal kwijt. |
Dolfke woont in de Kouterbosstraat, samen met zijn vrouw Anna Van Driessche. Aan de tafel in de woonkamer haal ik mijn dictafoontje boven en zonder dat ik het wist was ik zoet voor een uurtje of drie. Dolfke is een geboren verteller, zijn vrouw een prima souffleuse. Ze hadden hun huiswerk gemaakt! Anna had wat anekdotes op papier gezet. Anekdotes die doorheen onze babbel allemaal de revue passeerden.
Roots | ||
Het verhaal van Dolfke begint op 9 maart 1930. Zijn vader, Prosper, was een schoenmaker die voor de oorlog in de fabriek van Triphon De Beule werkte en toen die teloor ging, kon hij aan de slag in Dendermonde. Mijn vader was een echte stielman, herinnert Dolfke zich. Zijn moeder, Natalie Rombaut, was eerst huisvrouw maar later heeft ze een kruidenierszaak gehad in de A-straat van de Burgemeester Van Ackerwijk |
Die A-straat bestaat al langer dan de wijk zelf. Vroeger heette die Kamershoeksewegel. Deze was een smalle voetweg tussen de Vanhesedreef en de Langestraat en die gebruikt werd door de mensen van Kamershoek en Meerskant die naar de kerk of de markt gingen. Een eindje van de Roskotstraat stond midden in ’t veld één huis, dat van de ouders van Dolfke. |
Dolfke bij zijn plechtige communie in 1942 |
Dolfke samen met zijn moeder, Natalie Rombaut en zijn vader Prosper |
Jeugd | ||
Dolfke is lange tijd enig kind geweest. Hij was dertien toen zijn broer Etienne geboren werd en zestien toen Eddy ter wereld kwam. Bijna heel zijn jeugd was hij dus de braafste thuis. Dolfke startte zijn schoolcarrière zoals zovele Zelenaars in de bewaarschool op ’t dorp. Juffrouw Elvire herinnert hij zich nog goed. Ik dacht altijd dat dat een man was, lacht Dolfke, want die had een baard. Zijn lagere school volgde hij in de gemeenteschool. Je had er goede onderwijzers maar ook andere. Sommigen konden hun pupillen de baas maar bij anderen kon je deftig met hun voeten rammelen, herinnert Dolfke zich. Bij mister De Bruyne hebben ze ooit de aanwijsstok half doorgezaagd en dat zorgde voor het nodige vermaak. Ik was altijd den tweede, gaat Dolf verder, André Coolsaet kon ik niet kloppen. André is ingenieur geworden, ik facteur. Ik ben altijd ne kleine geweest, zegt Dolfke, maar ik was wel ne rappe. Mijn twee benen waren mijn beste maten. Als het erop aan kwam, gaf ik mijn tegenstander nen trok en ging dan lopen, ze konden me toch niet krijgen. Die Kamershoeksewegel was mijn territorium en dat wisten de anderen verdomd goed. Zo was er een jongen uit de Veldekensstraat die ’s nachts niet kon slapen omdat hij de volgende dag om melk moest in de melkerij. Klein maar dapper was een uitdrukking die goed paste bij Dolfke. Hij was een jaar of acht toen hij met zijn vrienden naar de Kouter trok. Dolfke, haantje de voorste, ging bij ‘De Pik’ binnen en vroeg aan de vrouw een bokaal haring. De vrouw antwoordde boos dat ze dat niet verkochten. Toch wel, zei Dolfke, want in de etalage staat een bordje ‘Wat u niet in de uitstalling vindt, vraag het binnen. Hij vloog met zijn klikken en klakken buiten. |
De oorlog is een hoofdstuk apart voor Dolf. Toen de oorlog uitbrak was hij 10 jaar. De wreedheden van de eerste wereldoorlog indachtig, sloegen zijn ouders in mei 1940 op de vlucht naar Frankrijk. Ook ik moest mee, vertelt Dolfke. Op mijn klein fietske reed ik mee met een hele groep uit Zele. Die stroom vluchtelingen, dat was enorm, herinnert hij zich. Alles hebben we meegemaakt: bombardementen, beschietingen… en veel miserie. Toen we in Nazareth kwamen, kon ik mijn ogen niet geloven. Op school hadden we daarover geleerd en ik wist echt niet dat dat zo dicht bij de deur was, lacht Dolf. Na het zevende studiejaar, op zijn dertiende, stuurden zijn ouders hem naar het Heilig Maagdcollege in Dendermonde. Een dommerik was ik niet, zegt Dolf, maar ik ontdekte vrij vlug dat ik wel wat achterstand had. Ik had beter dat voorbereidende jaar gedaan maar ik ben toch over dat brugske van Pythagoras geraakt, lacht Dolfke. Op mijn vijftiende ben ik gestopt met de school. De reden hiervoor was dat mijn vader ernstig ziek geworden was en een gezin met drie kinderen zonder een kostwinner… |
Facteur | ||
Je zult dat misschien raar vinden, vertelt Dolfke, maar ik ben toen beginnen leuren. Kopen en verkopen, dat zat in mijn bloed, daar was ik voor in de wieg gelegd én ik deed dat ook graag. Met mijn fietstas volgeladen trok ik de baan op met schoenen. Overal waar ik belde zei ik dat ze niets moesten kopen maar als ze me binnen lieten, hadden ze prijs. Negen op de tien keer verkocht ik. Ik heb dat zo een jaar of drie gedaan. Dat was wel in ’t zwart maar in die tijd kon dat allemaal nog. Schoenen, zeep, dweilen… ge mocht me geven wat ge wou, ik verkocht het allemaal, zegt Dolfke.
En dat marcheerde zo goed dat mijn ouders zinnens waren om me op 18 jaar meerderjarig (toen was het nog 21) te laten verklaren zodat ik de markten kon gaan doen. Op een middag passeerde Polleke Van Cauteren bij ons thuis en die vertelde dat er een post van facteur was in Zele. Je moest gewoon deelnemen aan een nationaal examen en als je daarvoor slaagde kon je aan de slag. Mijn ouders zagen dat wel zitten. Vast werk, aan de staat, een goed pensioen… je kent dat liedje wel, zegt Dolfke. 's Morgens even voor zessen werden de postzakken opgehaald aan het station met een handkar. Dolfke, Wardje Herwege en Henri De Smet. |
Ik nam deel aan het examen in Brussel en slaagde zonder veel moeite. Ik werd facteur, eerst in Sinaai en daarna in Overmere. Pas na mijn legerdienst kon ik in Zele aan de slag, zegt Dolfke. In Zele hadden we zeven vaste diensten en twee bijdiensten. Mijn eerste werk in Zele was reclame uitdragen in het centrum. Dat was veel werk. Je moest alles te voet doen en in negen uur tijd moest de klus geklaard zijn. Als beginneling duurde dat natuurlijk veel langer. Na enige tijd kreeg ik Rinkhout als vaste ronde en na twee jaren werd Kamershoek, Meerskant en Avermaat zijn territorium. De post van toen is hoegenaamd niet meer te vergelijken met deze van nu, gaat Dolfke verder. In het dorp hadden we in het begin ook nog een namiddagronde en als facteur was je een wandelend postkantoor. Veel mensen gaven betalingen met je mee, die moest je dan inschrijven en dan kreeg je dikwijls wat drinkgeld. Koop je een pintje, zeiden ze dan. Ik was op dat vlak een slechte facteur want ik dronk geen pintjes. Maar dat drinkgeld was wel welkom want onze pree was in die tijd echt niet om over naar huis te schrijven. |
In mijn beginjaren moest je ook alles te voet doen. Je kon het met je (eigen) fiets maar als je een ongeluk had, was dat op eigen risico. Ik moest als jonge gast ooit eens gaan biechten. De pastoor vroeg een beetje door over mijn liefdesleven en ik biechtte dat ik één keer over een meisje had gewreven. Over wrijven is zo goed als insteken, repliceerde de biechtvader. Ik kreeg als penitentie 10 Weesgegroetjes en 20 frank in den offerblok. Die 10 Weesgegroetjes heb ik gebeden en over den offerblok heb ik eens gewreven. Over gewreven is zo goed als ingestoken, dacht ik bij mezelf. En met die 20 frank ben ik naar de cinema geweest. |
Spuiter Of in ’t Keizershof in Avermaat hadden ze een varken geslacht. Toke, de cafébazin, presenteerde mij een potje kopvlees, maar om mij te foppen hadden ze er veel zout ingedaan zodat het niet te eten was. Ik vloekte, vertelt Dolfke, maar de volgende dag gebaarde ik van krommenaas en zei dat het heel lekker was. Maar in de soep was er die middag in ’t Keizershof ook een beetje te veel zout. Ooit ben ik eens gegijzeld door drie vrouwen in Avermaat. Ze deden de deur achter me vast en ik kon niet meer buiten. Maar gelukkig is er niets gebeurd, ik stond stevig in mijn schoenen. Ik bond mijn rijkoorden altijd goed vast, knipoogt Dolfke. ’t Ambetantste dat ik tegen kwam, gebeurde op een zondag. Mijn vrouw en ik waren eens gaan wandelen naar Meerskant. Ajirre, Dolfke, zei een vrouw die we tegenkwamen, ik had jou niet herkend met je kleren aan. Een mooie anekdote was deze van Remi Eeckman. De brave man had zijn tanden laten trekken en wachtte vol ongeduld op zijn nieuw gebit dat uit Düsseldorf moest komen. ’s Zondags na de voetbal klaagde Remi tegen mij, vertelt Dolf, dat die tanden toch lang wegbleven. Dat moest hij juist tegen mij zeggen, lacht Dolf. 's Anderendaags ging ik bij de paardenslachter en vroeg hem of hij mij geen schoon paardengebit kon bezorgen. De volgende dag kreeg ik een schoon gebit, maakte er een schoon pakje van en kleefde er wat Duitse postzegels op. |
Ik liet onze depechendrager (telegrambesteller) het pakje afgeven in het café van Remi. Remi was in de zevende hemel toen hij zag dat het pakje eindelijk toegekomen was.
Lang heeft dat hemels geluk niet geduurd en Remi wist niet wie hem dat gedraaid had. Een aantal maanden later staan Remi en ik aan de toog in de Ronde Café. Komt de paardenslachter er toch niet binnen en vraagt doodsimpel: ‘En Dolf, hoe is dat afgelopen met dat gebit?’.
Liefde Dolfke is getrouwd met Anna Van Driessche. Ze trouwden in 1954 en dus vierden ze dit jaar hun diamanten huwelijksjubileum. En hoe heb je haar leren kennen? vraag ik Dolf. O, zegt Dolf al lachend, ik heb heel wat meisjes gekend in mijn jeugd. Ik had zo eens een boerendochter leren kennen en op zondagnamiddag gingen we eens wandelen in het veld. Ze troonde me mee langs de weiden en velden en gaf er altijd tekst en uitleg bij. Hier staat ons koren, dat veld met bieten is van ons, hier groeit onze gerst… Op een bepaald moment komen we aan een weide met koeien en een stier. En, zegt Dolfke bloedserieus, die stier was juist zijn huiswerk aan het maken. Kijk, zei ik tegen mijn meisje, dat zou ik ook wel eens willen doen waarop ze prompt antwoordt: ‘Jamaar, dat weet ik niet ze ne, want die koeien zijn niet van ons!’. Nee, lacht Dolf, alle gekheid op een stokje, ik heb ons Anna leren kennen op een Kouterkermis. Ik spoot naar haar met een waterpistooltje en, voegt hij er lachend aan toe, ik ben blijven spuiten. En het strafste van al was, dat ze in mijn straat woonde en ik kende haar niet. ’s Anderendaags spraken we terug af en maakten we een grote wandeling langs ’t dorp, den dijk, Meerskant en langs ’t veld terug naar huis. Ik was doodop, bekent Dolf, want ik was gewoon om door te stappen. De volgende dag spraken we weer af en bij toeval kwamen we Anna’s ouders tegen, we konden onze vrijage niet meer verzwijgen. Ik zal dan maar binnenkomen, zeker, vroeg ik aan Anna. Langs de achterdeur kwam ik binnen op het moment dat mijn toekomstige schoonvader in ’t bad zat. Om een lang verhaal kort te maken, het jaar daarop zijn we op 7 augustus getrouwd. We trouwden met twee andere koppels en wij mochten aan het hoofdaltaar zitten. Het trouwfeest was bij ons thuis in de voorplaats, vult Anna aan, alleen met de naaste familie. Ja, gaat Dolf verder, toen wij trouwden wisten wij van toeten noch blazen. Allez gij toch, lacht Anna. We hadden een huis achter het hoekje in de B-straat. Toen we na onze eerste huwelijksnacht opstonden, waren we net twee grijze duiven, zegt Dolf, ze hadden er niet beter op gevonden dan heel ons bed met bloem en talkpoeder te bestrooien. |
Winkel Omdat mijn vader ziek was, besloot mijn moeder een winkel te openen in 1950. De Burgemeester Van Ackerwijk was in volle opbouw en een winkel midden in de wijk, een betere ligging kon je niet dromen. Van bij de start heb ik mijn moeder geholpen waar ik kon. Ik vond dat mijn plicht, zegt Dolfke, want mijn moeder had het niet onder de markt met een zieke man (hij stierf in 1952) en twee kleine kinderen. Ik voelde me een beetje verantwoordelijk voor ons gezin. Toen ze de huizen aan het bouwen waren, leverde ik al tafelbier aan de metsers, zegt Dolf. En toen alle huizen bewoond waren, marcheerde de winkel als zot. We verkochten kruidenierswaren en charcuterie. |
Later is moeder ook begonnen met kolen. Die kolen leveren was mijn job. Na mijn uren als facteur ging ik ze aan huis brengen. Zakjes van 50 kilo die je soms in de kelder of op zolder moest gaan legen. Dat was hard werken die jaren, zegt Dolf, maar ik deed het graag. Kopen en verkopen was nu eenmaal mijnen dada. Ik deed dat doodgraag! Al die jaren dat ik mijn moeder bijsprong, heb ik dat gratis, belangeloos en voor niets gedaan. Integendeel zelfs, als ik een karamel uit de winkel nam, legde ik het geld in de schuif. | Ik ben nu eenmaal zo. Mijn moeder heeft me nooit iets toegestoken, voor haar was dat de normaalste zaak van de wereld dat ik haar hielp. Misschien dacht ze dat ik geld genoeg had want Fredje De Ridder had haar ooit eens wijsgemaakt dat ik het groot lot gewonnen had. Niets was minder waar. We moesten het rooien met mijn preeke van facteur en dat was in de beginjaren echt niet om over naar huis te schrijven, dat kan ik u verzekeren, zegt Dolf. |
Atletiek | ||
Een atletiekclub bestond niet in Zele in mijn jeugd. Dus heb ik wat gevoetbald bij De Zeven maar een echt goede was ik niet. Ik ben gestopt toen ze in 1970 fusioneerden met de Scela en de Sportkring. Ook heb ik nog even gekoerst maar na twee accidenten, ben ik daar wijselijk mee opgehouden, vertelt Dolfke. Maar lopen heb ik heel mijn leven gedaan. Ik ben altijd een klein manneke geweest, gaat hij verder, als de anderen stapten, moest ik lopen om hen bij te benen. En ik kon een stukske lopen, dat kan ik je verzekeren, zegt Dolf resoluut, lopen was echt mijn ding. Het grote voordeel was dat ik nooit moe werd. |
Ik heb me toen opgegeven om de jeugd te trainen. Ik was eigenlijk de enige kandidaat omdat ik me in de namiddag kon vrij maken. Twee keer per week en soms ’s zaterdags voor de wedstrijd trainde ik met die gastjes. Ik had soms een groep van 40-50 kinderen op de training. Hoe je dat moest doen, dat heeft me nooit iemand verteld. Ik heb een aantal boeken daarover gelezen en de rest deed mijn gezond verstand. Ik heb daar uren gesleten op de training en ik liep altijd mee. Ik was geen trainer die langs de kant stond, nee zo zat ik niet in elkaar. 21 Jaar heb ik dat gedaan, zegt Dolfke, en ik heb dat heel graag gedaan. Vele van mijn ‘kinderen’ haalden mooie uitslagen en dat deed me veel plezier. Ik zou je direct een hele resem namen kunnen geven, zeg Dolfke, maar ik ga dat niet doen, het zou erg zijn mocht ik iemand vergeten noemen. Maar ik was fier op hen en als ze het er goed vanaf brachten deed me dat veel deugd. Ik heb van mijn ‘kinderen’ veel vriendschap gekregen, sommigen zeiden zelfs ‘vou’ tegen mij. Bij al dat succes ben ik altijd heel bescheiden gebleven. Mijn naam werd nooit vernoemd en eigenlijk hoef ik geen piëdestal, ik deed dat voor die kinderen en ik deed het met hart én ziel! |
Pensioen | ||
1985 was een memorabel jaar voor Dolfke. Ja, zegt hij, dat jaar ben ik met pensioen gegaan. Ik was pas 55 en helemaal niet zinnens om zo vroeg te stoppen, maar mijn gezondheid heeft er anders over beslist. Ik voelde me al een hele tijd niet in mijn haak, maar bij de dokter had ik geen klantenkaart. Ik beet het af tot op een bepaald moment ik een hartinfarct kreeg toen ik het gras maaide. In de kliniek in Aalst heb ik toen een openhartoperatie ondergaan. Werken was er niet meer bij en dat was een echte straf voor mij. Ik zat alle dagen thuis en miste echt dat menselijk contact, ik miste de mensen van mijn ronde. Maar gedane zaken nemen geen keer, ik moest mijn ziekendagen opnemen en toen die op waren zei Gaston De Graef, de postmeester, Dolfke, je moet in pensioen, werken is er niet meer bij. Ik had het liever anders gezien, zucht Dolf, maar ja. | Naast al zijn activiteiten heeft Dolf ook nog voor zeven kinderen gezorgd: Paul, Annette, Martine, André, André, Yvette en Wim. En zij hebben op hun beurt al voor dertien kleinkinderen gezorgd. Met enige fierheid haalt Anna wat foto’s boven om haar kroost te tonen. Ik heb schatten van kinderen, zegt Dolfke, maar ik heb maar van één ding spijt. Er is niemand van al mijn kinderen die aan sport doet. Nee, ze hebben geen aardje naar hun vaartje. André en André... Dolf en Anna hebben al twee van hun kinderen moeten afgeven. De ene was pas een goed jaar, de andere net 40. Even valt er een stilte en vier ogen spreken boekdelen. Afscheid nemen van je kinderen is en blijft een moeilijke zaak. |
Roparun
Oja, wat ik nog vergeten vertellen ben, zegt Dolf, bij de allereerste editie van Roparun zaten mijn vrouw en ik in het begeleidend team. Zij deed samen met haar zus de keuken en ik fietste mee om onze lopers de weg te wijzen. Ja, vult Anna aan, als ik hoor hoe ze tegenwoordig uitgerust zijn, dan was het in onze tijd meer dan primitief. Maar we hebben onze plan getrokken. Met onze potten en pannen op een behangerstafel op een open camionette van een metser. Drie dagen lang wist je echt niet meer welke dag of uur het was. Ja, beaamt Dolfke, dat was heel tof. Het jaar daarna hebben ze mijn vrouw een nieuwe knie gestoken en ons Roparunliedje was jammer genoeg uit. |
Dolf is al 29 jaar met pensioen. En hoe vul je je dagen? vraag ik hem? Bedankt, Dolfke, voor je mooie verhaal. Zoals jij zouden er meer mensen moeten rondlopen! Mark De Block 12-XII-2014 |
Dolke overleed op 24 februari 2016.
© Mark De Block
Thuiskomen